I
Lang geleden was er in Viridur een havendorpje, Bardrock Port, ver afgelegen van de bewoonde wereld.
In dit dorpje woonde een man, Bregas genaamd. Hij had een vrouw en kind, een zoon van 10 en zijn vrouw zo schoon.
Die nacht was de maan vol, het hele dorp was verlicht in het licht van de maan.
Niemand maakte zich zorgen en iedereen sliep, want het dorpje was ver weg van elk gevaar.
Maar iets na middernacht hoorde Bregas geschreeuw en gekrijs.
Bregas, die jong maar zeer wijs was beval zijn vrouw om met hun zoon te vluchten nar het strand en die te volgen tot de kliffen.
Terwijl hij de andere dorpelingen ging helpen gingen zijn vrouw en kind via de achterdeur buiten en liepen weg in de warme zomernacht.
Het dorp werd aangevallen door een nog nooit eerder gezien ras van wezens, noch mens, noch dier waren ze. Bloedlustig en wreed en gingen voor niemand uit de weg.
De man kwam bij de gruwels en voorkwam tijdig dat een vrouw onthoofd werd en een kind doorboord door zwaardenstaal.
Veel mannen stierven in de komende minuten, maar uiteindelijk vluchtten de indringers.
Toen de vijand rechtsomkeer maakte hoorde hij een krijs van een stem zeer bekend in zijn oren. Hij draaide zich om en daar stond het meest gruwelijke wezen dat je je ooit kan voorstellen, en als je de indringers al eng vond dan doe je nooit meer een oog dicht achter dit wezen gezien te hebben,.
De gruwel had zijn vrouw en kind bij zich. En voor Bregas besefte wat er gebeurde werden zijn geliefde vrouw en zoon koelbloedig onthoofd voor zijn ogen.
Verscheurd en verbitterd smeekte Bregas om gedood te worden, maar de gruwel zei: "Gij, Bregas, gij zijt gewaarschuwd, uw leven is gespaard om eeuwig de pijn te voelen, en gij zult verdorren en wegrotten in kwijn!"
Met die woorden verdween het mysterieuze wezen in de nacht.
Bregas boog over zijn vrouw en kind, omhelzend en wenend. Zijn hart werd gevuld met puurste haat en woede.
"Het is mijn schuld!" Riep hij, "Ik heb hen dit aangedaan, ze deden niets verkeerd en ik bracht hen dit leed!
O was ik maar bij hen gebleven en niet alleen gelaten om te vluchten..."
Hij zwoer de volgende ochtend bij het rijzen van de zon: "Zowaar ik Bregas, zoon van Thelior, ben zal ik niet rusten noch sterven voor mijn vrouw en kind gewroken zijn!"
Hij veegde zijn tranen weg en stond langzaam op.
Hij ging rond in het dorp en zag de ravage die de nachtelijke plunderaars toegebracht hadden.
Een handje vol mannen, vrouwe en kinderen hadden de gruwelnacht overleefd.
"Mijn vrieden, buren en dorpsgenoten!" Riep hij. "Ik, Bregas, zoon van Thelior, zweer u plechtig uw geliefden en beminden te wreken!
Kom en sta nu op en herbouw ons dorp! Ik neem 3 dorpelingen met mij me op mijn queeste!
Ik vraag u, de 3 sterkste, snelste, fitste mannen op te staan die mij vergezellen zullen op deze tocht!"
Na wat gefluister en geroezemoes stond een jongeman, niet ouder dan 23, op, hij was lid van de dorpsmilitie, en zei: 'Bregas, o gij zijt de beste krijger onder ons, gij leerde mij alles wat ik kan en ken!" Meteen knielde hij en riep: "Gij hebt mijn zwaard en schild!"
Even later stond een 2de man op. "O Bregas, gij hebt zoveel voor ons gedaan, gij hielp mij met mijn experimenten... Gij leerde mij tevens omgaan met het zwaard!" En ook deze man knielde en riep: "O Bregas, gij hebt mijn kennis en magie!"
Hierop volgde een doodse stilte. Bregas keek rond zich en riep: "Is er dan niemand? Niemand die mee wil als 3de persoon op onze queeste voor onze geliefden en beminden?! Zijt gij allen echt zo laf?!"
Toen stond een jonge vrouw op. Haar haren waren bruin als kastanje, haar ogen waren standvastig en moedig.
Ze zei: "Bregas, vergeef mij, ik ben een vrouw, maar niemand kent de natuur zo goed als ik!"
Ook zij knielde en riep: "O Bregas, gij hebt mijn boog en mijn dolk, mijn ogen en mijn oren!"
Als een wonder riepen ze toen alle drie in koor: "O Bregas, wij volgen u tot de verste uithoeken van de hel!"
"Sta op", zei Bregas, "sta op en houd uw hoofd op, wij zijn gelijken in deze strijd!
Maar gij schone dame, waarom biedt gij uw leven aan?"
Haar antwoord hierop was: "Ik groeide op in het wild en volg ze al weken. Ze kwamen hier voor jou, maar vat het niet verkeerd. De moordenaar van uw geliefde vrouw en kind was hun doel. Wie hij was weet ik niet, noch weet ik waarom hij u uitkoos."
"Sta op", zei Bregas nogmaals, "sta op en speek uw naam!"
De jongeman stond als eerste recht en zei: "Logan noemt men mij, Ik ben kapitein van de militie van Bardrock Port!"
De oudere man stond kort nadien op en zei: "Ik ben Miridus, Magiër van de orde van zeven!"
Tenslotte sprak de vrouw: "Mijn menselijke naam is Alaene, beschermer van natuur en dier!"
Bregas stapte op de 3 af en zei: "Mijn beste Logan, Miridus en Alaene. Ga heen en verzamel wat je nodig hebt. Als de zon aan de top van de hemel staat vertrekken wij!"
Zo zijnde vertrokken de drie op de middag en volgden het spoor van de aanvallers.
De eerste dag trokken ze door veld en weide, het spoor volgend en goed zichtbaar.
Ze kwamen bij avondval bij de rand van het woud van Falnur.
Alaene stelde voor dat ze de nacht aan de rand doorbrachten en dat zij voorop liep.
Ze vertelde ook dat het woud magisch was en dat je zonder haar eeuwig zou verdwalen.
Die nacht hoorden ze vreemde geluiden uit het bos. Alaene zei: "Die wezens moeten zeer kwaadaardig zijn om de wezens van het bos in zo'n heisa te krijgen."
De volgende dag trokken ze uit door het woud, Alaene voorop, gevolgd door Bregas, kort daarop Miridus en als achterflank Logan.
Enkele dagen en nachten gingen voorbij, het bos liet zo weinig licht door dat het moeilijk te zeggen was of het licht of dag was, toen ze 's nachts wakker werden en er een lichtverschijning, een vrouw gemaakt uit schors en een boom stonden waar eerst niets was.
De boom zei met zware stem, nu moet je weten dat het een Bosnimf, een Dryade en een Treant waren.
De boom, een Treant, sprak: "Wie zijt gij? Wat doet gij allen hier? Spreek en ik laat u misschien in leven!"
De schorsvrouw, een Dryade zei bruusk: "Gij hoort bij die bruten die een spoor van vernieling nalaten, is het niet?!"
De verschijning, een bosnimf, zei daarop: "Kalm aan zuster en broeder van het woud. Laat ons onszelf voorstellen aan deze verwarde reizigers ongeacht hun bedoelingen.
Onderstussen had Alaena al uitgelegd dat de verschijning een Bosnimf was, de ziel van het woud, de schorsvrouw een Dryade, bewoners van het bos, en een Treant, herders van het woud.
De nimf sprak: "Ik ben Eila, hoofdnimf van het woud."
De dryade zei vluchtig: "Ik ben Nas'hka, Oudste van de zusterschap der Dryades."
De treant vervolgde: Ik ben Barnum (num en mun worden als noem en moen uitgesproken), leider van de herders in dit woud, spreek en zeg uw naam!"
Bregas antwoordde: beste wezens van het woud, mijn naam is Bregas en dit zijn Alaene, Miridus en Logan."
De nimf onderbrak hem zeggende: "Ooh ik zie dat je een woudelf hebt in jullie midden...."
Ze vervolgde: "En aan haar geur en houding zou ik zeggen dat ze van het Beridasbos komt, klopt dit?" En Alaene antwoordde: "Jawel, o vrouwe van het woud, dit klopt. Wij menen u geen kwaad, wij achtervolgen die bruten om het kwaad dat hen drijft te vernietigen."
"Aah" zei Eila, "jullie jagen op de Genki?
Laat mij jullie even vertellen over hun geschiedenis..."
Eila vertelde dat de Genki een ras waren dat diep in de bergen van Dornum leefden en zo'n 1200 jaar geleden spoorloos verdwenen.
"Ze reizen voornamelijk 's nachts, ze vrezen geen zonlicht maar hebben voorkeur aan het duister." Sprak de nimf. "Laat ons u helpen op uw missie, ik geef u allen deze hanger, het zal u beschermen tegen het duister in uw diepste nood."
"Neem deze voorraad proviand mee, van dit voedsel is 1 hap genoeg voor een hele dag door te komen. Het wordt ook nooit slecht." Zei Nas'hka kordaat.
Barnum sprak: ik geef u allen de gift van licht, de bomen zullen u de weg wijzen uit dit woud. Maar voor deze jongedame heb ik een boog en pijlen van de beste kwaliteit! Moge het elk doelwit raken."
De woudwezens zeiden: "Ga nu, de tijd dringt en buiten dit woud kunnen wij u niet helpen!"
Na de wezens bedankt te hebben vertrokken ze met spoed.
De bomen bogen zodanig dat een pad van licht tevoorschijn kwam en een drietal uur later kwamen ze aan de rand van het bos.
In de verte zagen ze rook. "Zie daar, dat dorpje wordt aangevallen, we moeten ze helpen!" Riep Logan!
Met de wind in de rug liepen ze als bliksem naar het dorp, maar ze waren helaas te laat.
Op een paar overlevenden na was het hele dorpje overvloed met bloed en doden.
"Wat is hier gebeurd?" Vroeg Bregas aan een die het minst in shock was.
"Z-z-z-z-z-ze kwamen u-u-u-u-u-u-uit het niets, voor we wisten wat er gebeurde stond ons halve dorp in lichterlaaie!"
Bregas gaf hem zijn amulet en wat proviand en zei: "Ga door het bos, deze hanger zal u beschermen een doorgang bieden en het eten zal u onderhouden, haast u naar ons dorp, zij zullen u ontvangen en verzorgen."
"Hartelijk dank, we vertrekken meteen!" Zei de man.
Alaene vroeg nog nipt: "Welke kant gingen ze op?" De man wees naar het dal een eind verderop.
"Ze gingen via de Lotharian, de rivier die ons van de stad Zahir scheidt."
"U ook bedankt voor de informatie" zeiden de avonturiers en gingen weer op pad...”
II
Na het aanwijzen waar de dorpelingen heen moesten spoedden Bregas, Logan, Miridus en Alaene zich richting het dal.
“Bregas, niet zo snel!” Riep Logan plots, “Miridus kan niet goed volgen!”
Al hijgend vulde Miridus aan: “Jah mijn beste jongen, ik ben ook niet meer zo jong en fit als jullie, maar ik kan het wel aan, ik moet alleen even op adem komen…”
Bregas en Alaene die al een eindje verderop waren draaiden zich om en kwamen naar Logan en Miridus.
Alaene stelde voor dat Bregas en Logan de oude magiër hielpen om verder te gaan terwijl hij op adem kwam, zodat de afstand tussen hun en de Genki niet te groot werd.
Na enkele uren waren ze het dal afgedaald en kwamen ze aan de over van de Lotharian.
Alaene, een woudelf zijnde, zag meteen dat er in de verste verten geen oversteekplaats was en de rivier was te diep en stroomde te hard om over te zwemmen of waden.
“Wat doen we nu?” Vroeg Logan toen ze Alaene bijkwamen.
“Mijn jonge, hier kom ik van pas, als ik mij goed herinner ken ik wel een spreuk die ons helpen kan!” Zei Miridus hijgend.
Hij nam diep adem, hief zijn armen naar de rivier en sprak: “Aquani ioram polaris!” Misschien is het handig te weten dat de taal der magie de taal der ouden is en het lijkt in sommige mate op ons eigenste Latijn, maar het is het niet.
Wonderbaarlijk begon er een brug van ijs zich te vormen over de rivier.
Voor Bregas en Logan was dit hun eerste maal dat ze ooit magie in uitvoering zagen en waren stomverbaasd. Voor ze goed beseften hoe te reageren riepen Miridus en Alaene dat ze zich moesten haasten. “Haast je, die brug begint al te smelten, het is te warm!”
Ze sprinten over de brug en maar net op tijd bereikten ze de overkant want de brug begon al te barsten en viel kort nadien in grote brokken ijs in het water.
Ze keken naar het pad dat het dal opklom aan en zagen nog in de verte de laatste van de wezens verdwijnen aan de rand van het dal.
Het begon al donker te worden toen ze uiteindelijk bovenaan het dal kwamen en zagen in de verte al de verlichting van Zahir, hoofdstad van de Meirham, land der Meiressen.
Ze brachten de nacht door en stonden al voor de ochtendschemer op en spoedden zich naar de stad in de hoop dat de wezens de stad nog niet aangevallen hadden.
Alaene riep: “Nog even mijn vrienden, ik zie de poort al, als we ons haasten kunnen we nog aankomen voor het donker!”
Bregas antwoordde: “Mijn beste Alaene, deze weiden en velden zijn zeer heuvelachtig, en Miridus begint het zwaar te krijgen, we gaan verder op ons huidig tempo.”
Kort voor de zon volledig onderwas kwamen ze aangerend naar de poorten van de stad en riepen: “Wacht met het hijsen van de poort! Laat ons er nog in voor de nacht!”
De wachters hadden ze gehoord en lieten ze binnen, toen ze net binnen waren werd de poort gesloten voor de nacht.
Zwaar vermoeid van de avonden in open lucht door te brengen gingen ze naar de herberg ‘Den Vetten Os’ waar ze een goed maal aten en een heerlijke nacht sliepen.
De volgende morgen rekenden ze af met de waard en gingen naar buiten toen er een wachter hen tegenhield en hen beviel hem te volgen naar het kasteel van de heer en meester van Meirham, Keizer Borus Viridami.
Onderweg legde de wachter uit dat de keizer woord ontvangen had van de aanval op het dorpje aan de andere kant van het ravijn en hen wenste te spreken.
Toen ze voor de poort van het kasteel aankwamen werden ze opgewacht door Keizer Borus zelve.
Wetend dat dit voor gewone burgers, en zelfs voor een magiër een grote eer was bogen ze alle vier diep door de knieën.
“Sta recht, mijn heren en dame en zeg mij uwe namen.”
Bregas stond op en sprak: “Mijn heer, het is ons een grote eer om door uw hoogheid ontvangen te worden! Mijn naam is Bregas!”
Toen stond Miridus op, gevolgd door Logan en Alaene en spraken: “Uwe hoogheid, ik ben Miridus.”
“Mijn heer! Mijn naam is Logan.” “Beste heer van Meirham, mensen noemen mij Alaene.”
“Kom mijn beste reizigers, volg mij naar mijn kwartier.” Sprak de keizer.
Aangekomen in de vertrekken van de keizer vroeg Borus Viridami wie verantwoordelijk was op de aanval van Daeldorpe.
Miridus nam het woord en legde alles uit over de aanval op Bardrock Port en over de Genki.
Na enkele uren overleg en vertel sprak de keizer: “Mijn reizigers, uw queeste is nobel en goed. Ik zal u voorzien van troepen die u later komen vergezellen op een aanval op de thuisplaats van deze afschuwelijke wezens!
Ik raad uw allen aan om richting Beirumer te reizen en assistentie te vragen aan de Hertogin Feolina Alvaré. De wezens gingen richting de bergenpas van Orgurum. Maar voor vandaag rust u hier uit en geniet een goed maal, u vertrekt morgen bij zonsopgang!”
Na deze woorden kwamen er dienstmeisjes binnen en begeleidden de gasten naar hun kamers.
Die avond verkende Bregas het kasteel en zag in een lounge Logan en Alaene praten met elkaar, hij zei ze even gedag en liep verder richting de bibliotheek van de keizer.
Daar stond Miridus.
“Aah! Beste Bregas, mijn jongen, kom hier, ik moet je iets tonen.” Zei Miridus.
“Hoe bedoel je?” luidde het antwoord.
“Deze rol die ik hier vond bevat een spreuk voor non-magiërs die hen de gift van talen kan schenken, het kan ons handig uitkomen, want deze spreuk bevat kennis van bijna elke taal in Viridur.”
De rol bevatte de woorden: “Ancestrore donnare me linguisti totales”.
Het hardop lezen van die woorden met de rol in handen gaf Bregas de kennis van de meeste gesproken talen.
Het werd al laat en iedereen ging naar bed, ook Alaene en Logan hadden al eerder die rol gelezen.
De volgende morgen vertokken ze al vroeg in oostelijke richting, op weg naar Beirumer, het rijk achter de Orgurum-pas.
III
Ze waren nog maar net de poort uit toen één van de kapiteins van het leger der Meiressen aankwam en zei: “Beste mensen, ik ben Joram, kapitein van de 6de divisie. Als je de kolonie van de Genki ontdekt hebt stuur dan onmiddellijk woord naar ons, we zullen een leger klaarstaan hebben om uw queeste tegen onheil te dienen.”
“Hartelijk dank voor uw medewerking, zodra we iets te weten komen sturen we woord!” Sprak Bregas.
“Succes Bregas van Bardrock Port!” Zei de kapitein.
Enkele dagen en nachten gingen voorbij, want tussen Zahir en Orgurum-pas is er veel land, geregeld kwamen ze langs een dorpje waar ze nu en dan een goed maal aten, want Dryadevoedsel wordt dan misschien nooit slecht en is dan wel zeer voedzaam, lekker is anders.
Na 3 lange weken reizen kwamen ze uiteindelijk aan de voet van de Morrurum, de bergketen waardoor de Orgurum-pas liep.
“Laat ons even wachten” zei Alaene, “die pas is gevaarlijk, er kan gevaar achter elke steen loeren, meeste reizigers nemen de route via de rug van Mirias!”
“Een zeer goed idee, mijn beste meid” sprak Miridus, “het kan geen kwaad een goede strategie te hebben voor onze tocht door deze pas, De stammen van de Barrocks zijn langs deze pas gevestigd, ze zijn zeer barbaars en vallen aan zonder genade.”
Logan, een kapitein van de militie zijnde, kwam al vlug aan met een goede strategie en formatie.
Hij had namelijk van reizigers die de toch door de Orgurum overleefd hadden gehoord hoe ze te werk gingen.
“De barrocks vallen nooit frontaal of via achteren aan, altijd via de zijflanken. Als we in een rechte lijn naast elkaar lopen, Bregas en ik elk aan een kant. Bregas is sterker als mij en heeft betere zintuigen, dus ik stel voor dat Alaene naast mij loopt om gevaar te helpen lokaliseren. Miridus, jij bent veiliger met Bregas aan je zij.
Het kamp van de barrocks is trouwens altijd gevestigd aan de westkant van het pad. Bregas, je vindt het toch niet erg om aan de westkant loopt?”
“Een uiterst goede strategie mijn jongen, ik snap waarom je al op zo’n jonge leeftijd tot kapitein van de militie bevorderd werd.” Zei Miridus trots.
“Dat is dan afgesproken!” Zei Bregas.
Met handen aan de wapens trokken ze de pas in.
Voor overnachtingen hadden ze afgesproken dat Bregas en Logan elkaar afwisselden voor de wacht te houden.
Op de 3de nacht van de tocht door Orgurum hoorde Logan iets verderop en wekte Bregas, die op zijn beurt Miridus wekte en vertelde wat Logan gehoord had en vroeg om raad.
Miridus geeuwde en zei slaperig: “Dat is goed, maar ga er niet op af, zolang er iemand de wacht houd en wakker is vallen ze niet aan. We moeten uitgerust zijn, want ze zijn nu een hinderlaag aan het voorbereiden iets verderop.”
De volgende morgen toen ze wat verder weg waren bleek Miridus gelijk te hebben. De barrocks kwamen van beide kanten van het pad aangestormd in grote hoeveelheden.
“Te wapen!!” Riepen Bregas en Logan in koor terwijl ze hun zwaard trokken.
Een zwaar gevecht volgde en vele barrocks werden gedood, Alaene had voor ze bij de groep waren al enkele krijgers van de aanvallers neergehaald met haar kunde van boogschieten.
Ze stonden rond Miridus, want die was iets aan het mompelen en iedereen wist dat hij een spreuk aan het voorbereiden was.
Opeens kwam er uit het niets een muur van vuur rond hen die steeds groter werd en zich uitspreidde.
Toen de muur uitgedoofd was zagen ze de overgebleven barrocks vluchten.
“Denk je dat ze nog terug komen?” Vroeg Bregas verwonderd van het vuurspektakel.
“Van die stam hebben we geen last meer en de stammen hier hebben grote territoria. En dus zal het wel even duren eer we in het territorium van de volgende stam komen, als er nog een stam langs de weg gevestigd is.” Zei Alaene.
Ze bleven hun strategie toepassen, maar kwamen geen hinderlagen of moeilijkheden meer tegen.
Twee weken waren voorbij gegaan toen ze aan de rand van Alvara kwamen. Alvara is namelijk het hertogdom onder bewind van Hertogin Alvaré.
Ze waren veilig en heelhuids door de pas heen gekomen en lieten zich gerust vallen in het zachte gras.